Grens

Ze slaapt slecht, piekert veel en nu zit ze bij mij in de spreekkamer.

In augustus waren ze naast hen komen wonen. Het was zomer, prachtig weer en ze waren veel buiten geweest. Hartelijke mensen waren het, die gemakkelijk contact maakten. Ze gingen voortvarend klussen in huis en tuin en hadden ook ideeën over de erfafscheiding. De trouwe coniferen die er al twintig jaar stonden wilden ze graag vervangen voor een praktische schutting. Aanvankelijk waren het gezellige praatjes. Ze had hun de snoeischaar geleend, de vouwladder en de maaimachine. Zij boden aan tegelijkertijd ook bij hen te snoeien en opperden een gezamenlijke buitenlamp in de steeg. De nieuwe buurman zou hem wel installeren, geen enkel probleem. Ze werden uitgenodigd voor de barbecue waarbij het fijn was als ze hun eigen salades en vlees of vis mee wilden nemen, want dan wisten ze zeker dat ze lekker aten. Stiekem verlangde ze naar de herfst, naar wind en kou zodat ze ze niet steeds tegen zou komen. De toon van de buren veranderde toen ze aangaven gehecht te zijn aan de coniferen en het zonde vonden om ze zomaar weg te doen. Ze hadden toch helpen snoeien en toen ze een weekje weg waren de tuin gesproeid? Ze kon zich ineens voorstellen dat mensen naar de rijdende rechter gingen.

Het was inmiddels oktober en de buurman kwam via de achterdeur binnen met een zak gemengde tulpenbollen. Hij had ze in de aanbieding gekocht en had ook voor hun een zak. Hij zou ze ook wel even voor ze planten. Ze zei dat ze eigenlijk niet van tulpen hield, dat ze het zulke stakerige bloemen vond. Hij wuifde het weg en begon met planten ondertussen orerend hoe mooi dat zou staan in het voorjaar. Haar keel voelde alsof hij dicht zat en haar hart bonkte in haar keel. Hoe kon ze nu duidelijk maken dat ze niet van dit aardige gebaar gediend was zonder hem te kwetsen?

De volgende dag sprak ze de buurvrouw en probeerde haar te vertellen dat ze het heel aardig vond, maar dat ze liever baas was in eigen tuin. Het werd geen gezellig gesprek. Hoe kon ze zo ondankbaar zijn, ze hadden alles voor hun buren over want een goed burencontact was belangrijk. Er kwamen nog meer verwijten. Dat ze soms alleen maar groette en niet even een praatje maakte.

Ik vertel haar dat sommige mensen met op het oog aardig gedrag heel grensoverschrijdend kunnen zijn. Als de ander dan zijn grenzen aangeeft wordt dat niet gewaardeerd, want ze hadden het toch zo aardig bedoeld? Dan zijn ze gekwetst en niet goed aanspreekbaar op hun gedrag. Vaak zijn dit ook mensen die aan de ene kant heel erg op zoek zijn naar bevestiging (‘kijk mij eens aardig zijn!’) en anderzijds vinden dat ze het gelijk altijd aan hun kant hebben (‘ik bedoel het zo goed en ze snappen me niet!’). Het enige wat helpt is rustig en duidelijk te blijven. Het contact zal er door minder hartelijk worden, maar dat wordt het sowieso toch.

(gelijkenissen met de werkelijkheid berusten puur op toeval)

De bril van een ander

Ik krijg van mijn kinderen altijd commentaar dat ik te veel foto’s maak. Door de digitale fotografie maken we gemakkelijker foto’s. Ik ben benieuwd wat het effect is van deze fotocultuur op de ontwikkeling van het zelfbeeld op langere termijn. Kinderen die nu opgroeien zijn volledig vertrouwd met het maken van foto’s en zien zichzelf veel terug. Allerlei apps maken er grappige of vervormde foto’s van of juist een mooi filter. Gaat een kind zichzelf daardoor meer accepteren zoals het is of wordt het meer kritisch? Ons zelfbeeld gaat over hoe we onszelf zien met betrekking tot ons uiterlijk en ons karakter. We ontwikkelen ons zelfbeeld doordat we opgroeien met anderen om ons heen. Opmerkingen over hoe we er uit zien en hoe we ons gedragen vormen het beeld dat we van ons zelf hebben. Collega Steven Pont omschrijft het als klei die onze oren binnenkomt en van die klei bouwen we ons zelfbeeld. Ik vind dat een mooi beeld, je kunt het gedurende je leven bijwerken, work in progress.

Hier moest ik aan denken toen een jongedame van bijna achttien jaar mijn spreekkamer binnenkwam. Ze vertelde dat ze zich niet goed kan concentreren op haar studie en slecht slaapt. Ook heeft ze steeds meer moeite om de deur uit te gaan voor college. Op aandringen van haar moeder heeft ze zich aangemeld. Ik zie een meisje dat er volstrekt normaal uit ziet met een mooie bos krullen en prachtige ogen. Ze vindt zichzelf lelijk en maakt zich druk om haar kleding. Ook voor de afspraak bij mij heeft ze zich tot twee keer toe om gekleed. Ze vertelt dat ze voortdurend het gevoel heeft dat mensen naar haar kijken. Ze is bang dat haar broek niet goed zit, dat mensen zien dat haar ene oog groter is dan het andere. Ik leg haar uit dat ze door de bril van een ander naar zichzelf kijkt en ook nog de bril waarvan zij denkt dat de ander die op heeft. Wanneer ik haar vraag of ze zelf ook zo op anderen let reageert ze een beetje verbaasd. Bij een ander vindt ze het niet erg dat een kledingstuk niet helemaal goed zit. Dan is het mijn beurt om verbaasd te reageren.

De cliënt na haar, een man van bijna dertig jaar, is heel erg bezig met altijd maar het goede doen. Hij mag van zichzelf geen fouten maken op zijn werk, thuis of bij vrienden. Zijn functioneringsgesprekken zijn positief en in de vriendenkring wordt hij gewaardeerd om zijn behulpzaamheid. Hij zegt nooit nee. Hij is verwezen door de bedrijfsarts. De griep van een maand geleden gaat maar niet over. Dat de bedrijfsarts zei dat hij misschien een burn-out heeft vindt hij moeilijk te verteren. Ook bij hem moest ik denken aan de ontwikkeling van het zelfbeeld. Zowel de jongedame als de man van bijna dertig hebben last van een te hoog ideaal zelfbeeld.

De klus bij beide wordt dat ze leren houden van zichzelf zoals ze zijn en niet zoals ze denken dat ze van een ander moeten zijn.

(gelijkenissen met de werkelijkheid berusten puur op toeval)