Wat als mijn kind een ‘label’ krijgt?

Vaak krijg ik de vraag waarom we eerst goed willen kijken wat er aan de hand is voordat we met behandeling starten. Vooral ouders die hun kind bij ons aanmelden zijn daar onzeker over. Ze zijn bang dat hun kind een label krijgt en kunnen daar niet goed de gevolgen van overzien. Als voorbeeld gebruik ik hier de diagnose autisme of liever gezegd een autisme spectrum stoornis.

Kas* wordt bij ons aangemeld als hij bijna 10 jaar is. Kas is altijd een bijzonder kind geweest. Hij is bang voor vuurwerk en wil niet naar kinderfeestjes, omdat ze daar misschien ballonnen laten knappen. Als baby schrikt hij van harde geluiden en als dreumes is hij snel van slag, maar is hij  ook erg lief en kan heel zoet zichzelf vermaken. Kas is enig kind, dus kunnen zijn ouders hem niet vergelijken met andere kinderen. Ze spreken er over met de consultatiebureau arts, de peuterspeelzaal juf en de leerkrachten op school. ‘Hij is vast hoogsensititief’ en ‘hij heeft behoefte aan structuur’ krijgen ze te horen wanneer ze ongerust zijn over zijn gedrag en ontwikkeling. Opmerkingen die sussen, maar Kas niet helpen. In groep vier gaat hij naar een kindercoach, omdat hij vaak conflicten op het plein heeft. De conflicten zijn nu minder, maar hij staat vaak alleen in de pauze. Nu hij naar groep 7 gaat heeft de intern begeleider op school geadviseerd om hem te laten onderzoeken, omdat de middelbare school in zicht komt. Wanneer ik ze spreek zijn ze onzeker over de aanmelding. Voor hen is hij goed zoals hij is. Wanneer ik Kas met zijn ouders uit de wachtkamer haal zie ik een verlegen jongen met zijn capuchon ver over zijn hoofd getrokken. Hij wil hier liever niet zijn. Na een tijdje krijg ik wat meer contact, maar zie ik ook dat hij snel weg kijkt. Ik vraag of hij het vervelend vindt om mij aan te kijken. Hij vertelt dat hij altijd te horen krijgt dat hij iemand moet aankijken, van de juf, zijn ouders, opa en oma en dat hij dat maar stom vindt.

Na intake, een uitgebreide ontwikkelingsanamnese** met ouders en gedragsobservatie vragenlijsten voor ouders en leerkracht bespreek ik met zijn ouders dat ik vermoed dat er sprake is van autisme. Ze vertellen me dat ze daar zelf ook al eens aan gedacht hebben. Een broer van vader is altijd een buitenbeentje geweest en de hele familie vermoedt dat hij autisme heeft. Kas zelf reageert verrassend goed. Hij is (tot verbazing van ouders) al vaker uitgescholden voor autist, dus nu wil hij ook wel weten of hij het heeft.

Ouders vragen me wat het toevoegt om de diagnose te weten. Ik geef aan dat het niet om het label gaat, maar om het gedrag te leren begrijpen en dat het dan ook fijn is dat je het gedrag kunt vatten in een naam. Als je het gedrag beter leert begrijpen kan Kas ook leren zichzelf beter te begrijpen. Ouders kunnen handvatten krijgen hoe ze met hem om kunnen gaan en het zelfde geldt voor school. Ik zeg altijd dat er zoveel vormen van autisme zijn als er mensen met autisme zijn en dat het daarom ook goed is om verder onderzoek*** te doen.

Tot dusver zijn er al allerlei uitspraken over Kas gedaan en heeft hij zelf al veel commentaar gekregen. Dat doet ook wat met zijn zelfbeeld. Kas blijkt erg onzeker te zijn en geen positief zelfbeeld te hebben. Ook schat hij zijn schoolse vaardigheden laag in, terwijl hij het goed doet op school.

De ouders gaan akkoord met onderzoek, omdat Kas zelf dit ook graag wil. Na uitgebreid onderzoek wordt duidelijk dat er inderdaad sprake is van een autisme spectrum stoornis bij een hoge intelligentie. Kas is verbaasd over zijn hoge intelligentie, want hij dacht eigenlijk dat hij dom was. Dat hij autisme heeft maakt hem blij en verdrietig tegelijk. Ook voor ouders vallen er puzzelstukjes op hun plaats, maar is er ook zorg om de toekomst. Zowel ouders als Kas krijgen uitleg over de stoornis en op school bespreken we wat nodig is om Kas meer te kunnen laten profiteren van het onderwijs. Er zullen best wat hobbels op zijn pad komen, maar weten wat er aan de hand is helpt om de hobbels te kunnen nemen.

*De naam Kas is gefingeerd.

** Vragen over zwangerschap, bevalling, vroege ontwikkeling en verloop van de ontwikkeling

***https://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Richtlijnen/Zoek-een-richtlijn (richtlijn diagnostiek autisme bij jeugdigen)

Een mens lijdt het meest door het lijden wat men vreest (en soms op komt dagen)

Ze zat er verslagen bij, een beetje grauwe kleur, vermoeide ogen en een trieste blik. De huisarts had haar verwezen, omdat ze voor de zoveelste keer om slaapmedicatie had gevraagd. Hij vond dat het maar eens klaar moest zijn met de ‘pammen’ en ze moest nu maar eens gaan onderzoeken waarom ze zo slecht sliep en zoveel piekerde. Een mens lijdt het meest onder het lijden dat men vreest (en nooit op komt dagen… nou ja, soms wel). Ze vreesde veel lijden, maar had ook wel het nodige mee gemaakt. Ze was jong haar vader verloren en tot twee keer toe door haar partner verlaten. Een van de kinderen was inmiddels het huis uit en met de ander kreeg ze moeilijk contact. Hij ging zijn eigen gang. Elke ochtend pakte ze zichzelf weer aan om naar het werk te gaan. Als de dood dat ze dat ook zou verliezen. In het bedrijf werd de zoveelste reorganisatie aangekondigd. Ik zeg dat het ook wel veel is. Ik vraag haar naar betere tijden. Het kost haar moeite om deze zich te herinneren. Meteen vertelt ze verder dat ze al zoveel heeft geprobeerd. Een coach via het werk, familie opstellingen in het gezondheidscentrum, yoga met een vriendin, maar dat was echt niets voor haar. Ze had op mijn website over mindfulness gelezen, maar dat was ook niks voor haar. ‘Dat ga ik echt niet doen’. Het lucht haar wel op om te vertellen, maar daarmee gaat het piekeren niet stoppen en de vermoeidheid niet weg. Ik doe een oefening met haar om te laten ervaren dat ze niet haar gedachten is, maar dat ze haar gedachten heeft. Ze merkt dat je die gedachten kunt ervaren als golven die het strand oprollen en zich ook weer terugtrekken. Ook dat ze vaak vast zit in haar gedachten en gevoelens, alsof het een kluwen is. De volgende sessie vraag ik haar of ze bereid is opnieuw een oefening te doen. Ze vindt het spannend, maar is nieuwsgierig. De oefening gaat om het accepteren van het nare gevoel en het te observeren alsof het een kunstwerk is. Wanneer we ons rot voelen willen we dat gevoel niet en gaan we er tegen vechten. Wanneer het gevoel er mag zijn en we er minder tegen vechten wordt het nare gevoel minder beladen. Na het overlijden van haar vader heeft ze geleerd nare gebeurtenissen uit de weg te gaan en als het niet anders kan er tegen te vechten. Het is een openbaring voor haar dat juist accepteren van wat naar is ruimte geeft om te kijken naar wat er wel is. Ze gaat beter slapen en piekert minder. De volgende sessies gebruiken we om te kijken hoe ze het liefst in het leven wil staan, wat echt belangrijk voor haar is. Bijvoorbeeld dat ze beter contact met haar jongste kind wil. Blij vertelt ze dat ze samen langs het strand gelopen hebben en daarna in het zonnetje koffie gedronken hebben bij een strandtent.

(gelijkenissen met de werkelijkheid berusten puur op toeval)

Grens

Ze slaapt slecht, piekert veel en nu zit ze bij mij in de spreekkamer.

In augustus waren ze naast hen komen wonen. Het was zomer, prachtig weer en ze waren veel buiten geweest. Hartelijke mensen waren het, die gemakkelijk contact maakten. Ze gingen voortvarend klussen in huis en tuin en hadden ook ideeën over de erfafscheiding. De trouwe coniferen die er al twintig jaar stonden wilden ze graag vervangen voor een praktische schutting. Aanvankelijk waren het gezellige praatjes. Ze had hun de snoeischaar geleend, de vouwladder en de maaimachine. Zij boden aan tegelijkertijd ook bij hen te snoeien en opperden een gezamenlijke buitenlamp in de steeg. De nieuwe buurman zou hem wel installeren, geen enkel probleem. Ze werden uitgenodigd voor de barbecue waarbij het fijn was als ze hun eigen salades en vlees of vis mee wilden nemen, want dan wisten ze zeker dat ze lekker aten. Stiekem verlangde ze naar de herfst, naar wind en kou zodat ze ze niet steeds tegen zou komen. De toon van de buren veranderde toen ze aangaven gehecht te zijn aan de coniferen en het zonde vonden om ze zomaar weg te doen. Ze hadden toch helpen snoeien en toen ze een weekje weg waren de tuin gesproeid? Ze kon zich ineens voorstellen dat mensen naar de rijdende rechter gingen.

Het was inmiddels oktober en de buurman kwam via de achterdeur binnen met een zak gemengde tulpenbollen. Hij had ze in de aanbieding gekocht en had ook voor hun een zak. Hij zou ze ook wel even voor ze planten. Ze zei dat ze eigenlijk niet van tulpen hield, dat ze het zulke stakerige bloemen vond. Hij wuifde het weg en begon met planten ondertussen orerend hoe mooi dat zou staan in het voorjaar. Haar keel voelde alsof hij dicht zat en haar hart bonkte in haar keel. Hoe kon ze nu duidelijk maken dat ze niet van dit aardige gebaar gediend was zonder hem te kwetsen?

De volgende dag sprak ze de buurvrouw en probeerde haar te vertellen dat ze het heel aardig vond, maar dat ze liever baas was in eigen tuin. Het werd geen gezellig gesprek. Hoe kon ze zo ondankbaar zijn, ze hadden alles voor hun buren over want een goed burencontact was belangrijk. Er kwamen nog meer verwijten. Dat ze soms alleen maar groette en niet even een praatje maakte.

Ik vertel haar dat sommige mensen met op het oog aardig gedrag heel grensoverschrijdend kunnen zijn. Als de ander dan zijn grenzen aangeeft wordt dat niet gewaardeerd, want ze hadden het toch zo aardig bedoeld? Dan zijn ze gekwetst en niet goed aanspreekbaar op hun gedrag. Vaak zijn dit ook mensen die aan de ene kant heel erg op zoek zijn naar bevestiging (‘kijk mij eens aardig zijn!’) en anderzijds vinden dat ze het gelijk altijd aan hun kant hebben (‘ik bedoel het zo goed en ze snappen me niet!’). Het enige wat helpt is rustig en duidelijk te blijven. Het contact zal er door minder hartelijk worden, maar dat wordt het sowieso toch.

(gelijkenissen met de werkelijkheid berusten puur op toeval)

De bril van een ander

Ik krijg van mijn kinderen altijd commentaar dat ik te veel foto’s maak. Door de digitale fotografie maken we gemakkelijker foto’s. Ik ben benieuwd wat het effect is van deze fotocultuur op de ontwikkeling van het zelfbeeld op langere termijn. Kinderen die nu opgroeien zijn volledig vertrouwd met het maken van foto’s en zien zichzelf veel terug. Allerlei apps maken er grappige of vervormde foto’s van of juist een mooi filter. Gaat een kind zichzelf daardoor meer accepteren zoals het is of wordt het meer kritisch? Ons zelfbeeld gaat over hoe we onszelf zien met betrekking tot ons uiterlijk en ons karakter. We ontwikkelen ons zelfbeeld doordat we opgroeien met anderen om ons heen. Opmerkingen over hoe we er uit zien en hoe we ons gedragen vormen het beeld dat we van ons zelf hebben. Collega Steven Pont omschrijft het als klei die onze oren binnenkomt en van die klei bouwen we ons zelfbeeld. Ik vind dat een mooi beeld, je kunt het gedurende je leven bijwerken, work in progress.

Hier moest ik aan denken toen een jongedame van bijna achttien jaar mijn spreekkamer binnenkwam. Ze vertelde dat ze zich niet goed kan concentreren op haar studie en slecht slaapt. Ook heeft ze steeds meer moeite om de deur uit te gaan voor college. Op aandringen van haar moeder heeft ze zich aangemeld. Ik zie een meisje dat er volstrekt normaal uit ziet met een mooie bos krullen en prachtige ogen. Ze vindt zichzelf lelijk en maakt zich druk om haar kleding. Ook voor de afspraak bij mij heeft ze zich tot twee keer toe om gekleed. Ze vertelt dat ze voortdurend het gevoel heeft dat mensen naar haar kijken. Ze is bang dat haar broek niet goed zit, dat mensen zien dat haar ene oog groter is dan het andere. Ik leg haar uit dat ze door de bril van een ander naar zichzelf kijkt en ook nog de bril waarvan zij denkt dat de ander die op heeft. Wanneer ik haar vraag of ze zelf ook zo op anderen let reageert ze een beetje verbaasd. Bij een ander vindt ze het niet erg dat een kledingstuk niet helemaal goed zit. Dan is het mijn beurt om verbaasd te reageren.

De cliënt na haar, een man van bijna dertig jaar, is heel erg bezig met altijd maar het goede doen. Hij mag van zichzelf geen fouten maken op zijn werk, thuis of bij vrienden. Zijn functioneringsgesprekken zijn positief en in de vriendenkring wordt hij gewaardeerd om zijn behulpzaamheid. Hij zegt nooit nee. Hij is verwezen door de bedrijfsarts. De griep van een maand geleden gaat maar niet over. Dat de bedrijfsarts zei dat hij misschien een burn-out heeft vindt hij moeilijk te verteren. Ook bij hem moest ik denken aan de ontwikkeling van het zelfbeeld. Zowel de jongedame als de man van bijna dertig hebben last van een te hoog ideaal zelfbeeld.

De klus bij beide wordt dat ze leren houden van zichzelf zoals ze zijn en niet zoals ze denken dat ze van een ander moeten zijn.

(gelijkenissen met de werkelijkheid berusten puur op toeval)