Avondklok

Zij zit vandaag bij de helpdesk van mijn online patiëntendossier. Ze heeft me uit de penarie geholpen, terwijl er een meisje door het beeld liep en ik een jongetje op de achtergrond hoor. “Hoe hou je het vol?” Nu de kinderen niet naar school kunnen en thuis les krijgen en zij ook vanuit huis moet werken heeft ze als alleenstaande moeder heel veel ballen in de lucht te houden. Ze heeft een strak schema, staat op tijd op, zodat ze zelf even rustig kan douchen en de dag starten. Daarna komt het huis tot leven. Pieter staat meteen te popelen om de dag te beginnen, terwijl Joost zijn bed niet uit te branden is. Joost zit in 2 HAVO en wil het allemaal zelf regelen. Marit zit in groep 7 en is heel serieus, maar heeft moeite met opstarten. Pieter is enthousiast, maar kan zijn aandacht er vaak niet goed bijhouden. Ze vertelt dat ze bij het ontbijt de planning van de dag doorneemt. Ze wil dat Joost aangekleed deelneemt aan de les, maar dat lukt niet altijd. Hij is dan zo dwars. Het lukt haar niet om altijd  consequent te blijven. Pieter zit in groep 5 en heeft nog veel begeleiding nodig bij zijn werk. Hij heeft elke dag een ‘meet’ met zijn juf om elf en twee uur. Daarom heen zorgt ze dat hij zo goed en zo kwaad als het gaat zijn schoolwerk doet. “Hoe doe je dat met je eigen werk?” Tja, daar vraag ik wat. Ze probeert in ieder geval haar eigen (zoom)afspraken zoveel mogelijk op de tijden te plannen dat Pieter bij de les wordt gehouden door zijn juf. Daarom heen probeert ze mails te beantwoorden. Zoals bij mij moet ze soms mee kijken om de problemen op te lossen. Ze proberen ook elke dag naar buiten te gaan. Pieter en Marit hebben kiezels uit de tuin beschilderd en verstopt in de buurt. Ze hebben de grootste lol als ze bij een volgend rondje verdwenen zijn en soms liggen er andere voor in de plaats. Ze houdt het ook vol, omdat ze ’s avonds als de jongsten slapen (bij Joost brandt het licht nog lang, maar stiekem vindt ze dat wel fijn) zelf aan de wandel gaat. Als je dacht dat het stil op straat is heb je het mis. Iedereen lijkt wel een hond te hebben en loopt nog een ommetje. Zelf loopt ze de wijk uit naar de weilanden. Daar hoort ze ganzen overvliegen en soms hoort ze een uil. Dat is haar moment. Dan kan ze even opladen. Ze praat zichzelf moed in dat het heus ooit weer beter wordt en dat ook zij een keer aan de beurt is voor vaccinatie. Ze kijkt steeds minder naar het nieuws, maar de persconferentie bekijken ze samen en toen kwam het bericht… de avondklok, na 21 uur niet meer de deur uit! Daar ging haar oplaad momentje. “En?” Met pretlichtjes in haar ogen zegt ze dat zij nu het laatste rondje met de buurhond doet. Buren blij, zij blij. Maandag mogen Pieter en Marit weer naar school. Haar baas zal er blij mee zijn, omdat ze dan weer productiever is. Zelf zal ze die bedrijvigheid in huis ook wel een beetje missen. Het voordeel is dat ze meer tijd voor Joost heeft. Terwijl ze het vertelt beseft ze zich dat er aan alles twee kanten zit.

Geloof, hoop en liefde, de grootste daarvan is liefde

De hele wereld is in de ban van een pandemie en in deze bijzondere tijd proberen we toch onze feesten te vieren. Kerst, het suikerfeest, Chanoeka en al die andere rituele feesten die dit jaar anders dan anders zijn. We willen het graag samen vieren met familie en vrienden. Lang gedekte tafels en lekker eten, cadeautjes uitwisselen, delen.

Dit jaar kan dat niet en ben je aangewezen op je eigen huishouden. Voor sommige mensen is dat een bezoeking en gezien het aantal besmettingen na dit soort feesten lukt het niet iedereen zich aan de maatregelen te houden. Voor andere mensen biedt het een soort troost, zij zijn anders als enige alleen, althans zo voelt het en nu niet.

De kerstdagen liggen net achter ons en wat bleek, we stuurden elkaar weer meer kaarten. We probeerden het in kleine kring toch gezellig te maken en kochten massaal meteen na Sinterklaas al een kerstboom. We hingen nog meer verlichting op dan anders. We bestelden héél veel cadeautjes voor elkaar. En ook al is twitter vaak een scheldmedium, er kwamen nu heel veel lieve tweets voorbij.

Ja, er zijn een paar roeptoeters die dwars door de speech van de minister-president lawaai maakten. Ook zijn er jongeren (en sommige volwassenen) die het er niet mee eens zijn dat er geen vuurwerk verkocht mag worden. Volgens mij is dit de minderheid. De meeste mensen doen hun best om het virus er onder te krijgen en hopen op een beter 2021.

Voor ondernemers die hun bedrijf failliet zien gaan, mensen die hun baan kwijtgeraakt zijn of voor hen die dierbaren verloren zijn is het een moeilijke tijd. De overledenen komen niet terug en je kunt het afscheid niet meer overdoen. Voor jongeren voelt het soms alsof hun leven stil staat. Voor hen is het nog belangrijker om te weten dat ze niet alleen staan.

De pandemie brengt ons dichter bij waar het werkelijk om gaat. Meer in het hier en nu zijn en ontdekken wat echt belangrijk voor je is. De onzekerheid over de toekomst kan je angstig maken. Vooral als je te ver vooruit kijkt, maar als je nu buiten de ondergaande zon ziet of de twinkelende lichtjes in de kerstboom krijgt de angst minder kans.

De titel is een bijbel tekst die ik goed ken uit mijn jeugd. Geloof staat voor vertrouwen hebben, vertrouwen dat het goed komt, dat er betere tijden komen. Hoop doet leven is het gezegde. Hoop helpt te vertrouwen op momenten dat dat het moeilijkst is. Juist deze kerst merkte ik dat deze bijbel tekst zo gek niet is, want zonder de liefde kan geen mens. De liefde voor je geliefde, voor je kinderen, voor je ouders en voor je vrienden. We kunnen onafhankelijk zijn, omdat we ons verbonden weten. Laten we daarom wat liever zijn voor elkaar en in de gaten houden wie in je omgeving de verbinding kwijt is. Corona of niet, laten we wat meer omkijken naar elkaar.

Vals alarm!

We hebben al sinds maart Corona stress en nu is er dan de nieuwe lockdown. Sommige mensen waren al meer gespannen dan fijn voelt en sommigen hebben zelfs last van paniek. Paniek is een soort vals alarm in het brein. Paniek ontstaat door een normale lichamelijke reactie op stress (vaak is de stress meer dan je gezien de situatie zou verwachten). We kennen allemaal wel de stresspiek (een adrenalinestoot) die we voelen als iets net goed is gegaan (een bijna botsing met je auto of iets wat je bijna uit je handen glipt). Je voelt dan even een piek in je stress die meteen weer afzakt (afhankelijk van de situatie duurt dit iets korter over langer). Daarnaast kennen we ook meer chronische stress (de cortisol is voor langere tijd verhoogd) wanneer we langere tijd onder druk iets moeten doen of langere tijd ergens over in onzekerheid zijn. Wanneer de kust weer veilig is (de klus is geklaard of er is weer meer duidelijkheid) zakt het cortisol niveau vaak weer af. Soms (vaak na te lange periodes van stress) gaat er in dit systeem iets mis. Je brein geeft dan een soort vals alarm en reageert voortdurend alsof er enorme dreiging is, terwijl dat in werkelijkheid niet zo is (je zit gewoon rustig op de bank, je ligt in je bed of je staat in de rij bij de kassa). Het helpt om jezelf te leren gerust te stellen, zodat het systeem weer kan herstellen (in je brein wordt moord en brand gebruld, maar je brein kan dit ook zelf weer bijsturen naar de realiteit). In de praktijk gebruik ik al jaren de tien regels bij paniek (de herkomst is niet helemaal meer duidelijk, maar komt wel uit de cognitieve gedragstherapie). Bij deze voor iedereen die wel wat meer ontspanning kan gebruiken!

TIEN REGELS OM MET PANIEKGEVOELENS OM TE GAAN

  1. Denk eraan, dat de gevoelens niet méér zijn dan een erge vorm van een normale lichamelijke reactie op spanning.

 

  1. De paniekgevoelens zijn in het geheel niet gevaarlijk, alleen onplezierig. Er zal niets ergs gebeuren.

 

  1. Voeg geen beangstigende gedachten toe aan de paniek, over wat er gebeurt en wat daar het gevolg van zou kunnen zijn.

 

  1. Let erop wat er werkelijk gebeurt in je lichaam op dit moment, denk niet aan wat er zou kunnen gebeuren.

 

  1. Wacht en geef de angst de tijd om te verdwijnen. Vecht er niet tegen en ren er niet voor weg. Accepteer de angst.

 

  1. Let erop, dat wanneer je geen beangstigende gedachten toevoegt de angst vanzelf afzakt.

 

  1. Denk eraan dat het er bij het oefenen om gaat te leren hoe je met angst om moet gaan zonder het te vermijden. Dus is dit een gelegenheid om vooruitgang te behalen.

 

  1. Denk aan de vooruitgang die je tot nu toe gemaakt hebt, ondanks alle moeilijkheden. Denk eraan hoe tevreden je zult zijn als het deze keer lukt om niet weg te gaan.

 

  1. Als je je beter begint te voelen, kijk dan een beetje rond en begin te denken aan wat je nu zult gaan doen.

 

  1. Als je klaar bent om verder te gaan begin dan langzaam op een ontspannen manier. Het is niet nodig om je te haasten.

Behandelplan in de psychologenpraktijk

Met de wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) kwam ook de roep om meer expliciet een behandelplan op te stellen. Toen ik startte als praktiserend psycholoog in 1994 besprak ik met cliënten hun hulpvraag en behandelmogelijkheden. Er kwam niets op papier. Inmiddels maak ik behandelplannen in overleg met de cliënt en zie het als een soort leidraad voor de behandeling en zeg ook altijd dat het niet in beton gegoten is. Gedurende de behandeling kunnen dingen gebeuren die ook aandacht vragen of iets blijkt minder een probleem dan van te voren bedacht. De vraag of een behandelplan op papier nu juist goed werkt voor de cliënt of misschien wel helemaal niet is eigenlijk nog niet goed onderzocht. Het kan soms ook wel confronterend en misschien ook wel ondermijnend als iets waar je last van hebt ineens op papier staat. Voor mij als behandelaar werkt het wel beter. Ik krijg meer helder over wat er aan de hand is en wat de doelen van een cliënt zijn en wat hij of zij nodig heeft om geholpen te worden. Van de meeste cliënten krijg ik terug dat ze het verhelderend vinden om op een A-4tje (uitgebreider maak ik ze niet) de kern terug te lezen en te weten waar ze mee bezig zijn. Het maakt het wat mij betreft makkelijker om te evalueren, namelijk dat je samen weet wat je evalueert en het helpt om overeenstemming te krijgen over het afronden van de behandeling. Neemt niet weg dat het interessant is om er een keer goed onderzoek naar te doen. Vooral om er achter te komen of het voor de cliënt ook beter werkt.

Wat als mijn kind een ‘label’ krijgt?

Vaak krijg ik de vraag waarom we eerst goed willen kijken wat er aan de hand is voordat we met behandeling starten. Vooral ouders die hun kind bij ons aanmelden zijn daar onzeker over. Ze zijn bang dat hun kind een label krijgt en kunnen daar niet goed de gevolgen van overzien. Als voorbeeld gebruik ik hier de diagnose autisme of liever gezegd een autisme spectrum stoornis.

Kas* wordt bij ons aangemeld als hij bijna 10 jaar is. Kas is altijd een bijzonder kind geweest. Hij is bang voor vuurwerk en wil niet naar kinderfeestjes, omdat ze daar misschien ballonnen laten knappen. Als baby schrikt hij van harde geluiden en als dreumes is hij snel van slag, maar is hij  ook erg lief en kan heel zoet zichzelf vermaken. Kas is enig kind, dus kunnen zijn ouders hem niet vergelijken met andere kinderen. Ze spreken er over met de consultatiebureau arts, de peuterspeelzaal juf en de leerkrachten op school. ‘Hij is vast hoogsensititief’ en ‘hij heeft behoefte aan structuur’ krijgen ze te horen wanneer ze ongerust zijn over zijn gedrag en ontwikkeling. Opmerkingen die sussen, maar Kas niet helpen. In groep vier gaat hij naar een kindercoach, omdat hij vaak conflicten op het plein heeft. De conflicten zijn nu minder, maar hij staat vaak alleen in de pauze. Nu hij naar groep 7 gaat heeft de intern begeleider op school geadviseerd om hem te laten onderzoeken, omdat de middelbare school in zicht komt. Wanneer ik ze spreek zijn ze onzeker over de aanmelding. Voor hen is hij goed zoals hij is. Wanneer ik Kas met zijn ouders uit de wachtkamer haal zie ik een verlegen jongen met zijn capuchon ver over zijn hoofd getrokken. Hij wil hier liever niet zijn. Na een tijdje krijg ik wat meer contact, maar zie ik ook dat hij snel weg kijkt. Ik vraag of hij het vervelend vindt om mij aan te kijken. Hij vertelt dat hij altijd te horen krijgt dat hij iemand moet aankijken, van de juf, zijn ouders, opa en oma en dat hij dat maar stom vindt.

Na intake, een uitgebreide ontwikkelingsanamnese** met ouders en gedragsobservatie vragenlijsten voor ouders en leerkracht bespreek ik met zijn ouders dat ik vermoed dat er sprake is van autisme. Ze vertellen me dat ze daar zelf ook al eens aan gedacht hebben. Een broer van vader is altijd een buitenbeentje geweest en de hele familie vermoedt dat hij autisme heeft. Kas zelf reageert verrassend goed. Hij is (tot verbazing van ouders) al vaker uitgescholden voor autist, dus nu wil hij ook wel weten of hij het heeft.

Ouders vragen me wat het toevoegt om de diagnose te weten. Ik geef aan dat het niet om het label gaat, maar om het gedrag te leren begrijpen en dat het dan ook fijn is dat je het gedrag kunt vatten in een naam. Als je het gedrag beter leert begrijpen kan Kas ook leren zichzelf beter te begrijpen. Ouders kunnen handvatten krijgen hoe ze met hem om kunnen gaan en het zelfde geldt voor school. Ik zeg altijd dat er zoveel vormen van autisme zijn als er mensen met autisme zijn en dat het daarom ook goed is om verder onderzoek*** te doen.

Tot dusver zijn er al allerlei uitspraken over Kas gedaan en heeft hij zelf al veel commentaar gekregen. Dat doet ook wat met zijn zelfbeeld. Kas blijkt erg onzeker te zijn en geen positief zelfbeeld te hebben. Ook schat hij zijn schoolse vaardigheden laag in, terwijl hij het goed doet op school.

De ouders gaan akkoord met onderzoek, omdat Kas zelf dit ook graag wil. Na uitgebreid onderzoek wordt duidelijk dat er inderdaad sprake is van een autisme spectrum stoornis bij een hoge intelligentie. Kas is verbaasd over zijn hoge intelligentie, want hij dacht eigenlijk dat hij dom was. Dat hij autisme heeft maakt hem blij en verdrietig tegelijk. Ook voor ouders vallen er puzzelstukjes op hun plaats, maar is er ook zorg om de toekomst. Zowel ouders als Kas krijgen uitleg over de stoornis en op school bespreken we wat nodig is om Kas meer te kunnen laten profiteren van het onderwijs. Er zullen best wat hobbels op zijn pad komen, maar weten wat er aan de hand is helpt om de hobbels te kunnen nemen.

*De naam Kas is gefingeerd.

** Vragen over zwangerschap, bevalling, vroege ontwikkeling en verloop van de ontwikkeling

***https://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Richtlijnen/Zoek-een-richtlijn (richtlijn diagnostiek autisme bij jeugdigen)

Minder piekeren? Doe iets met je handen!

Met je handen iets maken is goed voor je. Onze handen worden in een groot deel van onze hersenen gerepresenteerd in met name de hersenschors (buitenste schil van ons brein). De moderne mens zit vooral in zijn hoofd, we denken vaak meer dan we doen.
Met je handen iets maken of in de aarde wroeten zorgt voor meer balans. Bovendien doe je bij iets maken meer beroep op de verbeelding. In je werkgeheugen is dan minder ruimte om te piekeren bijvoorbeeld. Hierdoor kun je meer ontspannen.

Bovenstaande schreef ik in antwoord op een vraag van Sarah Ruijter, oprichter van September18 over het effect van creatief bezig zijn op hoe je je voelt. Ik word zelf heel blij van de mooie materialen waar zij mee werken. Neem vooral een kijkje op September18!

De zorg voor onze kinderen

Drie jaar geleden schreef ik een blog naar aanleiding van de documentaire ‘Ik ben geen probleemkind, ik ben een uitdaging’ een blog over mijn zorgen om de jeugdzorg. Na recente incidenten in Castricum met kinderen uit de gesloten jeugdzorg die in het voormalige Antonius wonen deel ik het nogmaals.

Onlangs was een prachtige documentaire te zien op NPO (https://www.npo.nl/2doc/15-05-2017/KN_1690883) over het Transferium in Heerhugowaard ‘Ik ben geen probleemkind, ik ben een uitdaging’.  Het was confronterend te zien dat sommige kinderen al zoveel op hun bordje hebben in hun jonge leven, terwijl anderen in een stabiele beschermde omgeving opgroeien. Ik kon het bijna niet verdragen dat deze kinderen achter gesloten deuren moesten zitten. Tegelijkertijd wist ik dat het in het belang van deze kinderen is en dat een team van deskundigen samen met de rechter keer op keer beoordeelt of de jongeren terug naar de samenleving kunnen. 

De rechter plaatst kinderen in het Transferium om te voorkomen dat ze (verder) in de problemen komen (www.transferiumjeugdzorg.nl). Sommige kinderen hebben een temperament  waarbij ze meer vatbaar zijn om te ontsporen, anderen groeien op in een omgeving die hun ontwikkeling ernstig bedreigt. Vechtscheidingen, alcohol- en drugsgebruik van ouders, verwaarlozing, mishandeling en misbruik zijn enorm beschadigend.

Zelf werk ik met kinderen die om diverse redenen aangemeld worden voor de jeugd-ggz. Kinderen die zo angstig zijn dat ze niet meer naar school durven, kinderen die suïcidale gedachten hebben, maar ook kinderen die onvoldoende profiteren van het onderwijs. Soms krijgen ze diagnoses als ADHD of autisme. Altijd staat de samenwerking met ouders voorop en betrekken we de school bij onderzoek en behandeling. Gezamenlijk proberen we de stagnatie in de ontwikkeling weer op gang te helpen. Daarnaast proberen we de ouder-kind interactie zo stabiel mogelijk te houden of als dat nog niet zo is te krijgen.

Sinds 2015 valt deze zorg onder de verantwoordelijkheid van de gemeentes. Het idee was dat gemeentes de zorg beter kunnen monitoren en meer passend kunnen bieden. Opvoedondersteuning waar mogelijk en psychiatrische behandeling zo nodig. De afgelopen paar jaar hebben we gemerkt dat het zo eenvoudig niet ligt. Aan de passende zorg gaat steeds vaker een zoektocht naar de juiste zorgverleners vooraf. Doordat de transitie ook een bezuinigingsmaatregel is, wordt zorg zuinig ingekocht met als gevolg enorme wachtlijsten in de zorg.

Ondertussen groeit mijn ongerustheid over hoe de jeugd-ggz nu georganiseerd is. Afgelopen week wilde ik een kind verwijzen naar een kinderpsychiatrische instelling voor meer specialistische zorg. In het overleg met desbetreffende gemeente hierover merkte ik dat de kosten leidend waren in plaats van het belang van het kind. Het is ondenkbaar dat we een kind bij wie een kinderarts in een regionaal ziekenhuis acute leukemie heeft geconstateerd, niet doorsturen naar een gespecialiseerd kinder-oncologisch centrum. In de jeugd-ggz gebeurt dit dagelijks en krijgen kinderen niet de zorg die ze nodig hebben.

De documentaire van Rolf Orthel heeft voor mijzelf nog meer duidelijk gemaakt dat we meer moeten  investeren in de jeugd-ggz. Het gaat om te voorkómen dat gedwongen opnames uiteindelijk het laatste redmiddel zijn. Hoe goed de zorg ook is bij Transferium Heerhugowaard, geen kind zou gesloten moeten hoeven zitten.

Een mens lijdt het meest door het lijden wat men vreest (en soms op komt dagen)

Ze zat er verslagen bij, een beetje grauwe kleur, vermoeide ogen en een trieste blik. De huisarts had haar verwezen, omdat ze voor de zoveelste keer om slaapmedicatie had gevraagd. Hij vond dat het maar eens klaar moest zijn met de ‘pammen’ en ze moest nu maar eens gaan onderzoeken waarom ze zo slecht sliep en zoveel piekerde. Een mens lijdt het meest onder het lijden dat men vreest (en nooit op komt dagen… nou ja, soms wel). Ze vreesde veel lijden, maar had ook wel het nodige mee gemaakt. Ze was jong haar vader verloren en tot twee keer toe door haar partner verlaten. Een van de kinderen was inmiddels het huis uit en met de ander kreeg ze moeilijk contact. Hij ging zijn eigen gang. Elke ochtend pakte ze zichzelf weer aan om naar het werk te gaan. Als de dood dat ze dat ook zou verliezen. In het bedrijf werd de zoveelste reorganisatie aangekondigd. Ik zeg dat het ook wel veel is. Ik vraag haar naar betere tijden. Het kost haar moeite om deze zich te herinneren. Meteen vertelt ze verder dat ze al zoveel heeft geprobeerd. Een coach via het werk, familie opstellingen in het gezondheidscentrum, yoga met een vriendin, maar dat was echt niets voor haar. Ze had op mijn website over mindfulness gelezen, maar dat was ook niks voor haar. ‘Dat ga ik echt niet doen’. Het lucht haar wel op om te vertellen, maar daarmee gaat het piekeren niet stoppen en de vermoeidheid niet weg. Ik doe een oefening met haar om te laten ervaren dat ze niet haar gedachten is, maar dat ze haar gedachten heeft. Ze merkt dat je die gedachten kunt ervaren als golven die het strand oprollen en zich ook weer terugtrekken. Ook dat ze vaak vast zit in haar gedachten en gevoelens, alsof het een kluwen is. De volgende sessie vraag ik haar of ze bereid is opnieuw een oefening te doen. Ze vindt het spannend, maar is nieuwsgierig. De oefening gaat om het accepteren van het nare gevoel en het te observeren alsof het een kunstwerk is. Wanneer we ons rot voelen willen we dat gevoel niet en gaan we er tegen vechten. Wanneer het gevoel er mag zijn en we er minder tegen vechten wordt het nare gevoel minder beladen. Na het overlijden van haar vader heeft ze geleerd nare gebeurtenissen uit de weg te gaan en als het niet anders kan er tegen te vechten. Het is een openbaring voor haar dat juist accepteren van wat naar is ruimte geeft om te kijken naar wat er wel is. Ze gaat beter slapen en piekert minder. De volgende sessies gebruiken we om te kijken hoe ze het liefst in het leven wil staan, wat echt belangrijk voor haar is. Bijvoorbeeld dat ze beter contact met haar jongste kind wil. Blij vertelt ze dat ze samen langs het strand gelopen hebben en daarna in het zonnetje koffie gedronken hebben bij een strandtent.

(gelijkenissen met de werkelijkheid berusten puur op toeval)

Hoe we buren werden

Waar wij nu staan heette

hier

en de verte noemde men

ginder.

 

Tot het plots door lijnen

werd verdeeld

in ons en andermans gras.

 

Een streep veel dunner nog dan niks

bepaalde dat wij voortaan hetzelfde

en iedereen daarachter,

echt heel anders was.

 

Uit: ’s Nachts verdwijnt de wereld van Jaap Robben

 

Toen ik dit gedichtje las moest ik denken aan de relational frame theory (RFT) of in goed Nederlands de theorie over de aanleg die wij als mensen hebben om taal te kunnen leren en het leggen van relaties door die taal. Ook hebben we de mogelijkheid om taal te gebruiken voor het begrijpen van ons gedrag. De gedragstheorie (behaviourisme) beschrijft hoe we gedrag kunnen (aan)leren en afleren. De RFT helpt ons bij het inzicht krijgen waarom we de dingen doen zoals we ze doen. Hoe past dit bij dit gedichtje? Jaap Robben heeft het over ‘hier’ als ‘waar wij nu staan’. Dan is er dus ook een ‘ginder’. Dat is wat we in de verte zien. Als je het begrip hier leert, dan leer je ook het woord daar of ginder of ergens anders. Later heeft hij het over het trekken van een streep die bepaalde dat je er achter anders was. Dan is er dus ook een voor de streep. Voor peuters is het verschil tussen nu en straks nog heel lastig, maar ze leren het wel door het gedrag wat wij er bij laten zien. ‘We gaan straks fruit eten, maar nu ga je nog lekker even spelen’. Of ‘mama gaat straks met je naar buiten, maar we gaan nu eerst een broodje eten’. De RFT vormt de theoretische basis van de acceptance en commitment therapy (ACT) waar ik in de praktijk veel gebruik van maak. Als ik gepest ben als kind leer ik daarbij ‘ze vinden me niet leuk’. Daaraan kan zomaar de gedachte ‘ik ben niet leuk’ gekoppeld worden. Of die gedachte waar is is maar de vraag, maar hij zit er wel. Er is een verschil tussen de werkelijkheid (wat we daadwerkelijk meemaken) en onze gedachtenwereld (de wereld die we creëren met taal). Zo leren we in de loop van ons leven allemaal van dit soort verbanden.  Door oefeningen of spelen met de taal kun je leren die gedachten (of frames) minder serieus te nemen (er zijn namelijk heel veel andere mensen die mij wél leuk vinden bijvoorbeeld) en leer je anders naar deze gedachten te kijken. In die zin is ACT een aanvulling op de cognitieve gedragstherapie.